Het gericht van de Bank van Deil omvatte de dorpen van Gelre in de Tielerwaard langs de Linge: Gellicum, Rumpt, Enspijk, Deil, Geldermalsen, Meteren, Wadenoijen en Drumpt.De schepenbank bestond uit 8 schepenen, waarvan jaarlijks op St. Nicolaasdag (6 dec.) 4 schepenen wisselden. Dus een schepen kon maximaal 2 jaar aaneen aanblijven. Elke schepen diende minimaal 16 morgen land in het gericht te bezitten. Een andere eis was “In een en dezelfde Stoel ende Gerichte mogen niet gelyk Schepenen wesen Vader en Soon, nogte Schoonvader en Schoonsoon of twee Gebroeders”. Een belangrijk gegeven voor wie familierelaties onderzoekt!
Een belangrijke rol in de schepenbank was weggelegd voor de secretaris. Hij vervulde juridische en administratieve taken voor de schepenbank; hij noteerde de akten, hield registers bij, men kon bij hem terecht voor een afschrift van een akte, en dergelijke. Hij wordt ook wel genoemd als schrijver, scriba of preter.
Tot 1335 maakte men in de Tielerwaard en Bommelerwaard gebruik van de schepenbank in Zaltbommel. In dat jaar werd het gebied opgesplitst: op 27 maart 1335 werden de schepenbanken van Tuil, Deil, Zuilichem en Driel opgericht. Zie Nijhoff, Gedenkwaardigheden, deel 1, No 302, pag. 348. Oudere schepenbrieven van Zaltbommel die qua gebied vielen onder de nieuwe rechtbanken bleven daarna “in haar macht” maar moesten worden gericht met de richter en schepenen waar het gebied onder viel.
Het gericht van de Bank van Deil omvatte de dorpen van Gelre in de Tielerwaard langs de Linge: Gellicum, Rumpt, Enspijk, Deil, Geldermalsen, Meteren, Wadenoijen en Drumpt.
Vanaf 1335 zouden er dus boeken moeten zijn geweest waarin de actes werden genoteerd van de Bank van Deil. Tegenwoordig beginnen de bewaarde boeken rond 1525 en is er een gat van vrijwel 200 jaar.
Deel van acte dato 20 augustus 1335.
20-08-1335. Voor Wouter Wautaert ende Ghysbrecht van Deyle, s. in Deyle, verkoopt Peter Cay, voor LX Ib., |
Ghegheven i. j. o. H. MCCCXXXV, des Sonnendaechs vor Bartholomei Apostoli. |
Bron: Cartularium der abdij Mariënweerd, inv. 431 (Pag. 265) |